Perspectief tekenen voor beginners: introductie

SAMSUNG CSC

Met perspectief kun je op een plat vlak de illusie van diepte creëren. Ons standpunt (ons perspectief) bepaalt hoe we tegen objecten aankijken. Objecten die vanuit ons standpunt de diepte ingaan houden zich aan bepaalde wetmatigheden.

Beeldvlak

Als je recht vooruit de wereld inkijkt, kun je doen alsof je tegen een schilderij aankijkt (paarse lijn in fig.1). Vanaf nu noem ik dat het beeldvlak.

Fig. 1

Twee soorten lijnen: parallel en niet parallel aan het beeldvlak

De persoon in fig.2a ziet twee soorten lijnen:
1: Er zijn lijnen die bij hem weglopen, de diepte in (groen).
2: Er zijn lijnen die niet bij hem weglopen de diepte in. Dat zijn de horizontale lijnen (bruin) én de verticale lijnen (blauw).

Fig. 2a: Lijnen die weglopen en lijnen die niet weglopen

Als je dezelfde situatie van bovenaf bekijkt kun je goed zien dat de groene lijnen niet parallel lopen aan het beeldvlak van de man. De lijnen lopen bij hem weg de diepte in.
De bruine lijnen lopen wél parallel aan het beeldvlak en gaan dus niet bij de kijker weg de diepte in.

Fig 2b: zelfde situatie van bovenaf

Bij deze voorbeelden (2a en 2b) is het overduidelijk dat de groene lijnen de diepte ingaan, ze staan zelfs haaks op het beeldvlak.

Zo extreem hoeft het niet altijd te zijn. In het figuur 2c staat een doos schuin ten opzichte van ons standpunt. Hier zie je groene en paarse lijnen die niet parallel aan het beeldvlak lopen.

Fig. 2c

Die groene en paarse lijnen lopen dus bij de beschouwer weg de diepte in, ook al is het in minder extreme mate. Ook hier helpt het om de situatie van bovenaf te bekijken (fig. 2d)

2d

In het voorbeeld hieronder zie je een wat complexere vorm. Hoewel de rood gemarkeerde lijnen allerlei kanten opgaan, lopen ze toch parallel aan het beeldvlak. Ze lopen immers niet bij de beschouwer vandaan.

Fig 2e

Convergerende lijnen

Lijnen die bij ons weglopen de diepte in, lijken altijd in meer of mindere mate naar elkaar toe te lopen (zie groene lijnen fig. 3a). Dat naar elkaar toe lopen richting een punt noemen we convergeren. Als je de groene lijnen doortrekt (fig 3a), zullen ze ergens samenkomen in één punt.

3a

Als je van bovenaf kijkt (fig 3b) zie je dat de groene lijnen parallel aan elkaar lopen en elkaar in realiteit dus nooit zullen raken. Dat ze in fig. 3a convergeren komt door het standpunt dat we innemen ten opzichte van die lijnen. De groene lijnen lopen parallel aan elkaar maar niet parallel aan ons beeldvlak.

Fig. 3b

Ooghoogte

Je ooghoogte bepaalt of je op iets neerkijkt óf van onderaf tegen iets aankijkt.

De tafel in fig. 4a staat onder de ooghoogte van de vrouw. Zij zal daardoor op het tafelblad neerkijken.

Fig. 4a

Hieronder (fig. 4b) zie je wat ze ongeveer zal zien vanuit haar standpunt. De rode lijn geeft de ooghoogte aan.

Gaat ze op de grond liggen (nog steeds met de blik kaarsrecht naar voren) dan is haar ooghoogte lager en zal ze juist tegen de onderkant van de tafel kijken (fig 5).

Fig. 5

Als ze op een huishoudtrap gaat staan met de blik recht naar voren, dan ziet ze nog meer van het tafelblad (fig. 6).

Fig. 6

Ooghoogtelijn gelijk aan horizon

De horizon is de plek waar lucht en aarde elkaar lijken te raken. In de praktijk zien we dat vrijwel nooit, omdat de horizon bijna altijd aan het zicht onttrokken wordt door objecten.

De horizon verhuist altijd met je mee. Als je naar de horizon toe gaat lopen, kom je er nooit aan.

De horizon ligt ook nog eens altijd precies op je ooghoogte. Als je zit is je ooghoogte en dus ook de horizon lager dan wanneer je op een ladder staat. In de voorbeelden van zojuist (fig. 4, 5 en 6) zag je de ooghoogte telkens veranderen. De rode lijn gaf de ooghoogte aan. We kunnen die lijn dus ook de horizonlijn noemen.

Verdwijnpunten

De lijnen die bij ons weglopen kun je denkbeeldig doortrekken. Dan zul je zien dat ze samenkomen in één punt. Zie het voorbeeld hieronder (fig. 7).

Fig. 7

Het punt waarin de lijnen samenkomen noemen we het vluchtpunt of verdwijnpunt.

Verdwijnpunten liggen altijd op de ooghoogte- of horizonlijn.
Lijnen die bij ons weglopen naar een verdwijnpunt noemen we vluchtlijnen.

Je ziet dat bij de tafels hierboven. De groene lijnen lopen bij ons weg en ze komen samen in een vluchtpunt op onze ooghoogte.

Parallelle lijnen die niet parallel lopen aan ons beeldvlak, zullen altijd convergeren.
Parallelle lijnen die evenwijdig lopen aan ons beeldvlak convergeren niet.

Convergerende lijnen raken elkaar in een vluchtpunt en dat punt ligt op de ooghoogtelijn.

De ooghoogtelijn is gelijk aan de horizon.

Objecten kunnen zich onder of boven ooghoogte bevinden. Er zijn ook grote objecten waarvan de onderkant onder ooghoogte en de bovenkant boven ooghoogte ligt (zie fig. 8).

Fig. 8

Lijnen onder de rode ooghoogtelijn (fig. 8) die bij ons weglopen, zullen altijd schuin omhoog lopen.
Lijnen boven de rode ooghoogtelijn zullen altijd naar beneden lopen.

Hoe hoger boven of onder ooghoogte de lijnen lopen, hoe schuiner ze naar boven of beneden zullen gaan. Zie bijvoorbeeld de groene lijn die de scheiding tussen stoep en gras aanduidt; die loopt sterk schuin omhoog.
Hoe dichter bij de ooghoogte, hoe minder schuin de lijnen lopen (bijv. de onderkant van de flats).

Kikvorsperspectief

Als je op de grond gaat zitten is je ooghoogte laag. Daardoor zullen de meeste convergerende lijnen naar beneden lopen. Met zo’n standpunt kun je in je werk een wat dramatischer effect opwekken. Vanwege de lage ooghoogte wordt dit ook vaak het kikvorsperspectief genoemd.

Lage ooghoogte

Vogelvluchtperspectief

Het omgekeerde geldt voor een hoge ooghoogte: dan is de kans juist groot dat je meer op dingen zult neerkijken. Dit wordt daarom vaak het vogelvluchtperspectief genoemd. De convergerende lijnen zullen overwegend naar boven lopen.

Vogelvluchtperspectief: hoge ooghoogte

Een-, twee- en driepuntsperspectief

Afhankelijk van je standpunt ten opzichte van een object heb je te maken met een-, twee- of driepuntsperspectief.

Eenpuntsperspectief

In onderstaand voorbeeld (fig. 9) zie je van bovenaf dat het poppetje recht naar voren kijkt. Het object staat precies parallel aan zijn beeldvlak.

Fig. 9

Wij zien van bovenaf niet hoe hoog de doos zelf is, dus A, B en C zijn wat manieren waarop hij de doos zou kunnen zien (hoewel C niet echt een realistische optie is).

Je ziet in alledrie de gevallen: vanuit zijn standpunt ziet het poppetje maar één set lijnen (de groene) die convergeren. Als je de lijnen doortrekt komen ze samen in een verdwijnpunt op de ooghoogtelijn. In dit geval is er dus maar één verdwijnpunt, daarom noemen we dit het eenpuntsperspectief.
Bij A zie je de groene lijnen niet, omdat je hier niks van de boven- of onderkant ziet.

Als een object maar één set parallelle lijnen heeft die niet parallel lopen aan het beeldvlak, dan heeft het dus maar één set convergerende lijnen en dus ook maar één verdwijnpunt. Het object staat dan in eenpuntsperspectief.

Meer over het eenpuntsperspectief volgt binnenkort.

Tweepuntsperspectief

Staat het object schuin ten opzichte van ons beeldvlak, dan zien we een extra set lijnen die niet parallel aan ons beeldvlak lopen.

Fig. 10

We zien nu lijnen die parallel bij ons weglopen naar links en lijnen die parallel bij ons weglopen naar rechts.
We hebben dus twee sets convergerende lijnen (groen en paars) en elke set heeft een eigen verdwijnpunt. Daarom noemen we dit het tweepuntsperspectief.
De enige lijnen van deze kubus die parallel blijven lopen aan het beeldvlak zijn nu de lijnen omhoog (blauw).

De verdwijnpunten liggen allebei op de ooghoogtelijn. Anders dan bij het eenpuntsperspectief staan deze vluchtpunten vaak niet in beeld (daarover meer in de artikelen over tweepuntsperspectief en gezichtsveld, volgen binnenkort).

Als een object twee sets parallelle lijnen heeft die niet parallel lopen aan het beeldvlak, dan heeft het dus twee sets convergerende lijnen en dus ook twee verdwijnpunten. Het object staat dan in tweepuntsperspectief.

Meestal zien we dingen in tweepuntsperspectief

Wij zien dingen over het algemeen het vaakst in tweepuntsperspectief of in een combinatie van een- en tweepuntsperspectief. Maar er is ook nog zoiets als driepuntsperspectief.

Driepuntsperspectief

Zodra je je hoofd naar beneden of naar boven kantelt, verandert er iets heel belangrijks. De horizon ligt nog wel op dezelfde hoogte als je ogen, alleen kijken je ogen niet die kant op. De letterlijke horizon is dan dus niet meer in beeld.

De verticale lijnen (blauw) die in een- en tweepuntsperspectief nog parallel liepen aan ons beeldvlak lopen nu ineens niet meer parallel aan ons beeldvlak (paars).

Hieronder zie je de kubus weer, deze keer kijken we bij A van hoog bovenaf naar beneden (dus hoofd naar beneden gekanteld) en bij B zweeft de kubus hoog boven ons in de lucht, daar kijken we dus vanaf de grond met gekanteld hoofd omhoog. Je ziet ook bij beide afbeeldingen dat de horizon niet in beeld is.

Als je gewoon staat of zit met naar boven of beneden gekanteld hoofd is dat effect al in kleine mate te zien, maar je ziet het effect veel beter als je op een hoog gebouw staat en dan schuin naar beneden kijkt, of als je in een helikopter rondvliegt.

Schuin naar beneden kijken vanuit de lucht. De verticale lijnen lopen nu ook naar elkaar toe.
Ook de verticale lijnen vormen nu een set parallelle lijnen die niet parallel lopen aan ons beeldvlak.

Objecten hebben nu dus drie sets parallelle lijnen die naar elkaar toelopen, en die hebben ook weer alledrie hun eigen verdwijnpunten. Daarom noemen we dit het driepuntsperspectief. Vooral bij het driepuntsperspectief liggen de vluchtpunten vaak ver buiten beeld. Meer daarover kun je lezen in het artikel over driepuntsperspectief (volgt binnenkort).

Bij objecten in driepuntsperspectief geldt: het object heeft drie sets parallele lijnen die niet parallel lopen aan het beeldvlak. Er loopt dus geen enkele set lijnen meer parallel aan ons beeldvlak. De drie sets lijnen hebben elk hun eigen verdwijnpunt, dat zijn er dus drie en daarom heet dit het driepuntsperspectief.

Overzicht blogs

Doneer
Klik voor info